Er zijn goedaardige en kwaadaardige tumoren. Alleen een kwaadaardige tumor is kanker.
Bij kwaadaardige tumoren gedragen de cellen zich heel anders. Een kwaadaardige tumor kan in omliggende weefsels en organen groeien. Van een kwaadaardige tumor kunnen cellen losraken. Die kankercellen kunnen via het bloed en/of de lymfe ergens anders in het lichaam terechtkomen. Zij kunnen zich daar hechten en uitgroeien tot nieuwe tumoren. Dit zijn uitzaaiingen. Een ander woord voor uitzaaiingen is metastasen.
Tumoren: solide kanker
Kanker die ontstaat in een orgaan of weefsel heet solide kanker. Solide betekent: vast, hecht en stevig. Door ongecontroleerde celdeling ontstaat er een gezwel. Een ander woord voor gezwel is tumor.
Voorbeelden van solide kankersoorten zijn:
- darmkanker
- borstkanker
- longkanker
Losse kankercellen: niet-solide kanker
Niet-solide kanker ontstaat in weefsels of cellen die op verschillende plaatsen in het lichaam zitten. Niet-solide betekent: vloeibaar of los.
Deze kankercellen zitten dus niet in een orgaan. Ze ontstaan in het bloed, het lymfestelsel of het vloeibare deel van het beenmerg.
Voorbeelden van niet-solide kankersoorten zijn:
- leukemie: acute en chronische leukemie
- lymfeklierkanker: hodgkinlymfoom en non-hodgkinlymfoom
- multipel myeloom